De spiegel van mijn coachee
- Marjon van RAAK !
- 17 mrt
- 3 minuten om te lezen

De eerste keer dat ik Sam ontmoette, zag ik meteen iets in hem wat me raakte. Een jongen van zestien, vol potentie, maar met een blik die ik kende—een mengeling van onzekerheid en een drang om te bewijzen dat hij goed genoeg was. Ik herkende dat. Té goed.
Sam was intelligent, gevoelig en had een enorme drive om te presteren. Hij wilde slagen, niet alleen voor zichzelf, maar vooral voor de wereld om hem heen. Terwijl hij tegenover me zat en vertelde over de druk die hij voelde—van school, zijn ouders, zijn eigen torenhoge verwachtingen—voelde ik iets in mezelf opveren. Dit was mijn taal. Mijn domein. Hier kon ik hem helpen.
De onzichtbare presteerder
Ik ben een romanticus in hart en nieren. Mijn kracht ligt in verbinding, in diepgang, in het voelen van de ander. Maar ik heb ook een sterke vleugel: de presteerder. En terwijl ik Sam coachte, begon ik langzaam te merken hoe deze presteerder zich steeds vaker liet gelden.
Ik gaf Sam strategieën om beter met zijn prestatiedruk om te gaan, leerde hem hoe hij zichzelf kon structureren en doelen kon stellen zonder zichzelf te verliezen. Ik zag hoe hij groeide, hoe hij leerde vertrouwen op zijn eigen tempo in plaats van de verwachtingen van anderen. Maar ergens, diep vanbinnen, begon ik iets te voelen wat ik niet meteen kon plaatsen.
Het was pas na een sessie waarin Sam enthousiast vertelde over een kleine overwinning—een acht voor een vak waar hij altijd moeite mee had—dat het me raakte. Ik voelde trots, ja, maar ook iets anders: een subtiele spanning. Een bijna onmerkbare drang om hem nóg verder te duwen, nóg efficiënter, nóg succesvoller te maken.
Waarom? Was dit echt voor hem, of was hier iets anders aan het werk?
De confrontatie met mezelf
Ik nam een moment om terug te kijken. Op Sam. Op mezelf. En plotseling zag ik het: mijn presteerder had het stuur overgenomen. Niet op een manier die schadelijk was voor Sam—hij had er geen last van. Maar ík wel. Mijn waarde als coach leek, zonder dat ik het doorhad, afhankelijk geworden van hoe goed hij presteerde. Zijn groei voelde als mijn succes. En dat was een valkuil.
Die avond zat ik stil met dat inzicht. Ik dacht terug aan mijn eigen pad, aan de momenten waarop ik mezelf had opgejaagd, had gemeten aan prestaties in plaats van aan mijn eigen intrinsieke waarde. Hoe vaak had ik mezelf wijsgemaakt dat ik pas genoeg was als ik het goed deed—nee, als ik het perfect deed? En nu zat diezelfde energie, verpakt in mijn goede intenties, in mijn coaching.
De keuze om te vertragen
De volgende sessie deed ik iets anders. Ik vroeg Sam niet naar zijn cijfers of zijn vooruitgang. In plaats daarvan vroeg ik hem: "Hoe voel je je, los van je prestaties?"
Hij keek me even verrast aan. Toen haalde hij zijn schouders op en zei: "Rustiger. Alsof ik mezelf niet meer zo hoef te bewijzen."
Ik glimlachte. Hij had het door. Misschien had hij het zelfs eerder door dan ik.
Vanaf dat moment leerde ik mijn presteerder niet als vijand te zien, maar als een waakzame metgezel. Een kracht die me hielp coachen, maar die niet de leiding mocht nemen. Mijn taak was niet om Sam te laten excelleren—dat kon hij zelf wel. Mijn taak was om hem te laten voelen dat hij, los van zijn prestaties, al waardevol was. Net als ik.
En zo werd coaching niet alleen een reis voor Sam, maar ook een spiegel voor mezelf.
Comments